Bigouden

De Bigouden, vroeger bekend als Cap Caval, is het zuidwestelijke deel van Bretagne, maar het heeft geen scherpe geografische grenzen. Het loopt ongeveer van Pors Poulhan en Guiler-sur-Goyen in het noorden tot helemaal aan de zuidkust. In het oosten wordt het min of meer begrensd door Pluguffan, Plomelin en Combrit.

Traditionele regios van Bretagne door Mikael Bodlore-Penlaez

Traditionele regios van Bretagne door Mikael Bodlore-Penlaez

Het gemeenschappelijke van de streek is cultureel of misschien nog meer, was cultureel. Er werd min of meer hetzelfde Bretonse dialect gesproken en men had dezelfde tradities die tot uiting kwamen in de kleding, de muziek, de architectuur en de gastronomie.
In onze tijd is van dit alles weinig meer over.

Bigouden als hoofddeksel

Coiffes bretonnes traditionnelles du cercle Ar Vro Vigoudenn en 2009 door XIIIfromTOKYO

Waar het woord ‘bigouden’ vandaan komt, is niet helder. Het is in ieder geval ongeveer in de 19e eeuw begonnen als aanduiding voor het hoofddeksel van de vrouwen. Pas in de 19e eeuw ging men de inwoners ook ‘bigouden’ en ‘begoudènes’ noemen.

Coiffes bretonnes traditionnelles du cercle Ar Vro Vigoudenn en 2009


Albert Racinet schrijft hierover in 1888″: ‘De bigouden is de linnen of katoenen hoofdtooi waarmee de boerenvrouwen van Pont-l’Abbé hun met zijde geborduurde hoofdbanden bedekken; niet alleen heeft dit kapsel een andere vorm voor jonge meisjes of getrouwde vrouwen, maar het ondergaat ook, in elk van deze categorieën, verschillende variaties’.
Er zijn twee uitzonderingen op de hoofdtooi in het Bigouden-gebied: de vrouwen van Île-Tudy dragen een kanten muts en die van Kérity de poch flog of poch dour.

Strijd tegen de zee
Carte des côtes de Bretagne de Plovan à la baie de La Forêt éditée en 1764 (par Jacques-Nicolas Bellin (1703-1772)

Carte des côtes de Bretagne de Plovan à la baie de La Forêt éditée en 1764 (par Jacques-Nicolas Bellin (1703-1772).

De zuidkust is een zwakke plek. De zee heeft daar in de loop der tijd behoorlijke bressen geslagen. De duinen zijn goeddeels verdwenen. Grote delen zijn ook weer teruggewonnen, zoals te zien valt als je de kaart van 1764 vergelijkt met de huidige situatie. Maar afkalving blijft een bedreiging. Allerlei maatregelen om deze tegen te gaan, werken tot nu toe alleen maar averechts.

Met name het voormalige moerasland (palue of palud) is extra gevoelig voor overstromingen. Daar komt bij dat een deel van de kuststrook verstedelijkt is, mede door het toerisme en mensen die zich hier vestigden vanwege het klimaat en de zee. Nog steeds leveren stormen en springtij gevaar op, recentelijk nog in oktober/november 2020.
In 2025 moet een nieuw natuurgebied, la réserve naturelle ‘Dunes et paluds bigoudènes’, tot stand komen van 1.700 ha rond het meer van Trunvel (zuidelijk van Plovan) en grenzend aan de westkust .

Overstromingen in Quimper
Quimper heeft door de eeuwen heen te maken gehad met overstromingen. Die worden veroorzaakt door de wateraanvoer van de rivieren de Odet, Frout en Steïr, maar ook door hoge waterstanden door zuidelijke of zuidwestelijke winden. Vooral als beide verschijnselen samen optreden leidt dat tot extreem hoge waterstanden.  De meest recente overstromingen zijn die van 15 februari 1957, 11 en 15 februari 1974, 1990, 1995 en 2000.

In 2007 is in Tréqueffelec een groot retentiebekken voor het Frout-water aangelegd. Bij de  renbaan zijn dijken en dammen gebouwd om de waterafvoer vanuit de Odet te vergemakkelijken. Projecten voor overstromingsbeheersing stroomopwaarts in de Odet-vallei in de gemeenten Landudal en Langolen konden tot nu toe niet worden uitgevoerd vanwege lokale tegenstand.

Economie

De genoemde moerassen zijn al langere tijd ingepolderd en drooggelegd. Ze vormden eerst de basis voor een redelijk vruchtbare teelt van granen (tarwe, boekweit, haver en gerst) dankzij de bemesting met zeewier en maërl (uit zee gewonnen kalkrijke algen). In de 19e en met name de 20e eeuw schakelden men meer en meer over op groenteteelt. Zoveel werd er verbouwd dat er in de Bigouden een levendige conservenindustrie ontstond.
Al met al was de Bigouden vanaf de 18e eeuw een redelijk welvarende streek door de visserij en de landbouw in kuststreken. In het binnenland was het veel minder. De gorré of menez ligt hoger en is heuvelachtiger. Hier waren heidevelden en wat kleinere stukken landbouwgrond met veel heggen. Er werd vooral veeteelt bedreven en paardenhouderij. Met soms wat landbouw voor het veevoer.

Politiek

Politiek waren er ook grote verschillen tussen het binnenland en de kustplaatsen. De visserij was een bolwerk van de arbeidersklasse, vakbonden en links-republikeinen. In de 20e eeuw waren de communisten hier sterk. In het binnenland was men conservatiever en meer van de traditie. Het binnenland waren de ‘witten’, de vissers de ‘roden’. Dat leidde soms zelfs tot onderlinge schermutselingen zoals bij de verkiezingen van 1920.
In het revoltejaar 1675 lagen de verhoudingen nog wel anders.

Revolte van 1675

Onder Lodewijk XIV (de zonnekoning van 1643 – 1715) werd de belastingdruk steeds groter vanwege zijn extravagante levensstijl én de oorlog tegen Verenigde Provincies (vanaf 1672). In 1673 werden naast de toch al hoge belastingdruk weer nieuwe belastingen in het leven geroepen. De koning kreeg het alleenrecht op de verkoop van tabak en er kwam een belasying op alle tinnen voorwerpen, ook die al lang geleden aangeschaft waren. Tevens werd het gebruik van gewaarmerkt (en vooral ook duur) papier voor officiële transacties verplicht. In heel Frankrijk leidde dat tot onrust, maar in Bretagne sloeg uiteindelijk de vlam in de pan.

Voor Bretagne gold namelijk ook nog eens dat er belasting op het zout dreigde (in de rest van Frankrijk allang ingevoerd) en de Nederlandse vloot Bretagne bedreigde en daardoor de overzeese handel verstoorde. Ook werden er maatregelen afgekondigd waardoor de rechten van vrouwen werden onder druk kwamen of afgeschaft werden. Juist in Bretagne, waar vrouwen van oudsher maatschappelijk een belangrijke positie innamen, leidde dat tot verzet. Met de vrouwen voorop.

De revolte begint in maart in Bordeaux en bereikt in april Bretagne, vooral Rennes en Nantes. Op 9 juni dringt de revolte ook door op het platteland dankzij het festival op die dag in Neder-Bretagne. De beweging op het platteland staat bekend als die van de ‘Bonnets rouges’ (de rode mutsen) en was vooral heftig in Cap Caval, de huidige Bigouden dus. Er waren niet alleen financiële redenen voor de opstand. Ook de ontelbare misstanden onder de lokale heren, advocaten, priesters en handelaren wakkerden de volkswoede aan.

Op 23 juni 1675 kwam een ​​groep parochianen in opstand in de kerk van Combrit en viel Nicolas Euzénou de Kersalaün, de heer van Cosquer, aan. Zij hingen hem op uit een raam van zijn kasteel. Euzénou de Kersalaün overleed op 1 juli aan zijn verwondingen. Verder zijn het vooral de drie grootste landeigenaren in de regio die worden aangevallen:

  • de Karmelieten van Pont (Pont-l’Abbé),  Ze werden door 8.000 man gedwongen afstand te doen van hun belastingen en de “Bretonse Code” te ondertekenen;
  • Armand-Jean de Vignerot du Plessis, Baron van Pont. Op 24 juni werd zijn kasteel verwoest en in brand gestoken, werden zijn archieven verspreid en verbrand, en werden de huizen van zijn ontvanger en zijn klerk verbrand;
  • René du Haffont. Zijn landgoederen Lestrediagat (in Treffiagat) en Brénanvec (in Plonéour) werden geplunderd, geplunderd en gedeeltelijk verbrand

Eind juni, begin juli vernietigen de inwoners van Cap Caval de documenten waarin de privileges van de adel zijn vastgelegd en schrijven hun eigen eisen op. De ‘Reglementen van de veertien parochies’ is de bekendste van de verschillende “boerencodes” die in deze periode zijn uitgegeven. Zij werden vastgesteld op 2 juli, waarschijnlijk in de kapel Notre-Dame de Tréminou.

Deze situatie duurde niet lang. In september begon in naam van koning Lodewijk XIV de hertog van Chaulnes, gouverneur van Bretagne, een felle repressie. Hij heeft de leiding over ruim 6.000 man. Opstandelingen werden opgehangen, anderen worden naar de galeien gestuurd. De klokken die gebruikt waren om de boeren te mobiliseren, werden weggehaald en erger nog, de klokkentorens van zes kerken werden met door kanonnen opgeblazen, waarschijnlijk tussen 2 en 17 september. Sinds die tijd zijn dat de ‘Églises décapitées’, de onthoofde klokkentorens, van Tréguennec (hersteld), de Notre-Dame de Languivoa, de parochiekerk van Saint-Philibert de Lanvern; de treviaalkerk Saint-Honoré in Lanvern; de parochiekerk van Combrit (hersteld in 1774) en de treviaalkerk van Lambour.

Sardines

De visserij, vooral op zeepaling en sardines, was een bloeiende lange tijd een bloeiende bedrijfstak. De sardinevisserij lijkt pas in de 17e eeuw te zijn begonnen. Pas vanaf de 16e eeuw begonnen de sardines namelijk pas voor de Bretonse kust te verschijnen. Dat was vanwege de opwarming van de aarde die volgde op de Kleine IJstijd.
De sardines werden eerst gedroogd zoals haring, waar voorheen vooral op werd gevist.  Later stapte men over op de sardineperstechniek.
In eerste instantie was er in Frankrijk een verbod op de invoer van buitenlandse sardines. In 1748 werd dat verbod echter ingetrokken. De sardinevisserij liep daarop flink terug.

Vanaf 1820 komt in Bretagne een sardineconservenindustrie op gang. Pas echt tot bloei komt deze in het midden van de eeuw. De meeste fabrieken bevonden zich aan de zuidkust van Bretagne. In die jaren was Frankrijk verreweg de grootste exporteur ter wereld op dit gebied. De omstandigheden veranderden echter weer vanaf 1880. Conservenfabrieken begonnen toen te investeren in Spanje en Portugal en de Bretonse conservenfabrieken kregen daardoor te maken met steeds hevigere concurrentie.

Vanaf 1902 trof een crisis alle vissershavens aan de zuidkust van Bretagne, en met name die in de regio Bigouden. Er was geen droog brood meer te verdienen in de sardinevisserij en -industrie. Er ontstond zelfs een hongernood. In heel Frankrijk worden inzamelingsacties gehouden en hulpacties georganiseerd. Met name brood werd uitgedeeld.
De crisis duurde voort tot 1906. Ondertussen werd gezocht naar werk om extra inkomsten te generen. Onder leiding van Madame Pichavant de Pont-l’Abbé werd het vervaardigen van kant gestimuleerd, met name de zogenaamde picot bigouden’’.

Nadat in 1857 de eerste fabriek voor het inblikken van sardines in Île-Tudy werd geopend, volgden er al snel veel meer. Met de sardinescrisis van begin 20e eeuw schakelden velen over op het inblikken van groenten.

De Eerste Wereldoorlog was paradoxaal genoeg een periode van relatieve welvaart voor de sardine-industrie, ondanks bevoorradingsproblemen en de mobilisatie van enig personeel. De prijzen stegen echter flink. En het waren voornamelijk vrouwen die in de fabrieken werkten.

Het waren wel zware arbeidsomstandigheden. De werktijden waren afhankelijk van de visaanvoer. Maar het werk begon meestal om zes uur ’s ochtends en ging door tot tien of elf uur ’s avonds, soms zelfs tot twee of drie uur ’s nachts. Geen wonder dat de vakbonden en de Communistische Partij populair werden onder het personeel. Ook waren er conflicten tussen vissers en fabrieksarbeiders, vooral in de tijd tussen de twee wereldoorlogen. In die tijd begon ook het verval van de visconservenindustrie door de concurrentie van de koelindustrie, de opkomst van buitenlandse concurrentie en het vertrek van conservenfabrieken naar nabijgelegen visgronden (Marokko, Mauritanië, Senegal, enz.). Tegenwoordig zijn er nog vier visconservenfabrieken.

Ook de kantindustrie kwam in de jaren dertig in een crisis terecht en leverde niet veel extra inkomsten meer op.

Ruilverkaveling, mechanisatie en schaalvergroting

Tussen 1950 en 1970 vond er in de meeste gemeenten in de regio Bigouden een landbouwhervorming plaats. De ruilverkaveling zorgden voor grotere percelen. De mechanisatie maakten grotere bedrijven mogelijk en de intensieve veehouderij kwam op. Dit was Europees beleid en we hadden en hebben daar ook in Nederland mee te maken.
In Bretagne leidde dat op grote schaal tot het verdwijnen van de bocage, het kleinschalige coulissenlandschap. Deze vernietiging van de bocage tot een versnellende afvoer van water en bodemerosie. Het water wordt veel minder vastgehouden door de bodem, zodat er tijdens droge periodes minder water beschikbaar is.  
Door de ruilverkaveling zijn de beken recht getrokken en de wetlands gedeeltelijk verwoest. Die wetlands zorgden voor een zuivering van het water. Zonder die zuivering is er nu bijvoorbeeld een verhoogd gehalte aan fosfor in het waterreservoir van Moulin Neuf (Étang du Moulin Neuf) en een overmaat aan groene algen in de baaien en monding en estuaria.

Landbouwcrisis
Op 4 juni 1961 nam een ​​groep boeren de stembussen bij Pont-l’Abbé in beslag en stak ze in brand. Daarmee kwam een ​​einde aan een week van soms gewelddadige demonstraties, waarin geprotesteerd werd tegen de ineenstorting van de vroege aardappelprijzen.
De landbouwcrisis is sindsdien verergerd: tussen 1970 en 1991 is in de kantons Bigouden het bruikbare landbouwoppervlak met 27,8% afgenomen en het aantal landbouwbedrijven met 71% gedaald. Al zal dat net als in Nederland gepaard zijn gegaan met een schaalvergroting.
De melkproductie steeg enorm in eerste instantie, maar na het invoeren van de melkquota daalde deze weer. De teelt van groenten is ook minder geworden vanwege het gebrek aan afzetkanalen.
Het lijkt er op of Nederlandse bollentelers wel een goed bestaan hebben kunnen opbouwen in Bretagne.

Toerisme

Het toerisme kreeg pas vrij laat in de Bigouden-regio voet aan de grond. Pas echt kwam het tot ontwikkeling aan het eind van de jaren zestig.
De toename van tweede woningen begint een probleem te vormen in de vorm van stijgende vastgoedprijzen en schaarste aan huurwoningen. In 2019 was in de gemeente Pays Bigouden Sud 32,6% van het huizen tweede huizen. Dit fenomeen is vooral geconcentreerd in kustgemeenten (70,8% van het totale aantal woningen in Île-Tudy, 48,2% in Loctudy, 43% in Plovan, 40,5% in Tréguennec, 39,6% in Penmarc’h, enz.).

Megalieten

Er waren veel megalieten in het Bigoudengebied. Er is tot nu toe niets gedaan om dit 7.000 tot 5.000 jaar oude erfgoed te beschermen. De twee meest spectaculaire vandalisme-acties vonden plaats in Lestriguiou en Lesconil.
Bij Lestriguiou stonden 600 tot 700 menhirs opgesteld in vier rijen. In 1866 waren er nog zo’n 200 over, waarvan er nog 150 overeind stonden. Na de ruilverkaveling in de jaren zestig stond er nog maar één overeind en nog scheef ook. Alle anderen waren omver gehaald, verplaatst of verdwenen. In de jaren negentig slaagden vrijwilligers erin er vijftig terug te vinden. Die hebben ze op een rij zetten en langs een pad verzameld (Alignements de La Madeleine).
In Lesconil, op de plaats van Menez Goarem ar Feunteun, stonden meer dan 15 tumuli. In 1861 waren hier nog 27 dolmens met gecompartimenteerde kamers en gangen. Er zijn slechts hier en daar nog restanten van te vinden, soms in de tuinen van huizen.